UGent zet de praktijkassistenten van de taalopleidingen en de lerarenopleiding om naar contractueel ATP (taallector of onderwijsdidacticus)

Submitted by ACOD UGent on vr, 01/11/2019 - 18:52

In de loop van 2018 werd de keuze gemaakt om een aantal bestaande posities van praktijkassistent binnen de taalopleidingen en de lerarenopleiding aan UGent om te zetten naar een tewerkstelling als contractueel ATP. Het gaat hier om een afwijking op de nieuwe aanpak die in 2014 werd ingevoerd waarbij structureel nodige onderwijsondersteunende functies voortaan zouden worden ingevuld als vast benoemd onderwijsbegeleider, met slechts nog een mogelijkheid tot het inzetten van praktijkassistentschappen voor kleinere percentages (hoogstens 30%).

Over wie gaat het en wat houdt het nieuwe statuut in?

Het gaat enkele specifieke onderwijsondersteunende functies binnen twee welbepaalde (groepen van) opleidingen die tot op heden feitelijk werden ingevuld in het (heel nadelige) statuut van tijdelijk statutair praktijkassistent (AAP). Deze zouden voortaan worden ingevuld als contractuele ATP-functies in functieklasse A (analoog aan onderwijsbegeleiders), met dezelfde rechten als andere contractuele ATP-leden en met toekenning van het nieuwe aanvullende pensioenplan uit 2016.

Hoewel het in beide gevallen om nagenoeg volledig hetzelfde statuut worden wel twee verschillende functienamen gebruikt naar gelang het type opleiding waarbinnen zij worden tewerkgesteld.
De functienaam van taallector wordt voorbehouden voor de groep personeelsleden die instaat voor het taalvaardigheidsonderwijs binnen taalopleidingen. Volgens de cijfers van het universiteitsbestuur gaat het om ongeveer 93 (meestal deeltijdse) posities, overeen komend met omgerekend ongeveer een 27-tal voltijdse tewerkstellingen.
De functienaam van onderwijsdidacticus is bedoeld voor de personeelsleden die verspreid over de verschillende faculteiten worden ingeschakeld in de vakken en vakdidactieken van de lerarenopleiding, bvb omwille van hun reële ervaring in het (leerplicht-)onderwijs. In dit geval gaat het om ongeveer 64 posities, overeen komend met omgerekend ongeveer een 14-tal voltijdse tewerkstellingen.

Wat is hieraan vooraf gegaan?

Het praktijkassistentschap aan de universiteit is een heel precaire vorm van tewerkstelling. Zo gaat het per definitie om een tijdelijke aanstelling die voortdurend kan worden hernieuwd en bij afloop waarvan er geen rechten op een opzeg kunnen worden geclaimd. Ook bouwen praktijkassistenten bijvoorbeeld geen rechten op voor een ambtenarenpensioen, maar slechts voor het veel nadeligere werknemerspensioen.

Na lange besprekingen en onderhandelingen, zowel op Vlaams niveau als binnen de UGent, werd in 2014 een oplossing gevonden voor de voornoemde problemen. Voortaan zouden deze personeelsleden worden tewerkgesteld als vast benoemd ATP-lid, als zogenaamde onderwijsbegeleiders. Tewerkstelling in het statuut van praktijkassistent zou nog slechts mogelijk zijn ofwel voor een heel beperkt aanstellingspercentage (max. 30%), vanuit het idee dat dit steeds slechts een bijkomende tewerkstelling zou zijn bij een andere hoofdjob, ofwel voor een heel beperkte tijd (bvb max. 1 jaar aan 60% voor onvoorziene vervanging).

Er werd een overgangsperiode voorzien om de faculteiten de mogelijkheid te geven om de nieuwe vast benoemde posities van onderwijsbegeleider te voorzien in hun beleidsplannen. Deze overgangsperiode kwam normaal ten einde op 30 september 2018. Desondanks kon worden vastgesteld dat een aantal faculteiten tegen het einde van deze overgangsperiode nog steeds een groot aantal praktijkassistenten te werk stelden, soms met een grote opdracht. Het gaat hier dan onder meer om de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte.

Waarom een ander statuut voor taallectoren en onderwijsdidactici?

Het universiteitsbestuur heeft een aantal redenen op papier gezet waarom volgens haar noch het statuut van praktijkassistent noch het statuut van onderwijsbegeleider aangewezen zijn voor de invulling van deze functies (zie de nota in bijlage onderaan dit artikel). De meeste van deze argumenten zijn echter perfect op te vangen binnen het statuut van vast benoemd onderwijsbegeleider.

Het enige resterende argument en tegelijk de enige werkelijke motivatie voor het universiteitsbestuur om dit afwijkende statuut in te voeren is dat men hier geen vast benoemde functies van wenst te maken. Men wenst de mogelijkheid te behouden om de betrokken personeelsleden, ook als zij hun werk goed doen, te ontslaan (of te reduceren) bvb bij een daling van de studentenaantallen. Deze houding staat vanzelfsprekend op gespannen voet met de betrachting om de betrokken personeelsleden werkzekerheid te bieden. Dit laatste was echter, samen met degelijke arbeidsvoorwaarden, net de voornaamste reden was om af te stappen van het praktijkassistentschap.

Hoe toch enige stabiliteit en werkzekerheid garanderen?

ACOD heeft steeds het standpunt ingenomen dat ook deze functies in de taalopleidingen en de lerarenopleiding dienen te worden ingevuld in het statuut van vast benoemd onderwijsbegeleider aangezien dit statuut de beste garanties biedt aan het personeelslid. Er is geen fundamenteel verschil met de andere opleidingen binnen onze instelling, waar studentenaantallen ook fluctueren, noch met de situatie van andere personeelsleden (bvb ZAP) die onderwijstaken opnemen binnen deze specifieke opleidingen. Immers deze laatsten worden terecht evenmin gereduceerd of ontslagen bij dalende inschrijvingscijfers. ACOD is dan ook niet akkoord gegaan met de invoering van deze nieuwe contractuele statuten.

Tegelijk is ACOD zich in het informeel overleg en in de onderhandelingen over dit dossier blijven inzetten opdat deze contractuele statuten, als ze dan toch zouden worden ingevoerd, toch nog zoveel mogelijk waarborgen zouden bevatten voor de betrokken personeelsleden. Zo zijn wij erin geslaagd om de mogelijkheden tot ontslag van (goed functionerende) taallectoren en onderwijsdidactici enigszins te beperken, om te vermijden dat deze personeelsleden in de nieuwe contractuele tewerkstelling met dezelfde net problemen en onzekerheden (bvb jaarlijks risico op einde tewerkstelling) zouden worden geconfronteerd als in het huidige statuut van praktijkassistent.

In het oorspronkelijke voorstel van het bestuur kon een substantiële daling van de studentenaantallen, die vaak pas bekend is net voor de start van het academiejaar, meteen datzelfde academiejaar gevolgen hebben voor de tewerkstelling van de betrokken personeelsleden. Op aandringen van ACOD werd dit echter aangepast zodat (1) een daling wordt beoordeeld niet ten aanzien van de inschrijvingscijfers van het voorgaande academiejaar maar ten opzichte van het gemiddelde studentenaantal van de 3 voorgaande academiejaren, en (2) de opzegging of reductie van het aanstellingspercentage pas het daaropvolgende academiejaar kan ingaan wanneer de dalende trend wordt bevestigd. Het betrokken personeelslid zal dus minstens een jaar op voorhand op de hoogte zijn van het risico dat de tewerkstelling mogelijks zal worden verminderd of opgezegd.

Wat als een te grote daling van het studentenaantal zal worden beschouwd wordt niet in een vaste formule uitgedrukt. Een daling van 10% in een opleiding met grote studentenaantallen kan immers bvb het aantal groepen voor oefeningensessies doen dalen en daarmee ook de nood aan begeleidende lesgevers. Eenzelfde daling met 10% in een opleiding met een beperkt aantal studenten heeft dan weer mogelijks weinig tot geen effect op de te geven lessen en het nodige aantal lesgevers. Daarom zal elke situatie dan ook individueel worden beoordeeld.

Als de faculteit meent dat er een te grote daling van het studentenaantal heeft plaatsgevonden en hierdoor te tewerkstelling van een of meerdere taallectoren of onderwijsdidactici niet langer aangewezen is, dan dient zij hiertoe een gemotiveerde aanvraag te doen bij de commissie implacement. Dit is een universiteitsbrede commissie bestaande uit de twee beheerders, de directeur Personeel en Organisatie en de directeur Financiën. Deze commissie zal dan beoordelen of de aanvraag van de faculteit feitelijk gerechtvaardigd is. In het geval van (een) taallector(en) zal deze commissie bovendien, alvorens tot een oordeel te komen, eerst polsen of het betrokken personeelslid bij het UCT kan worden tewerkgesteld.
In het geval de commissie de aanvraag van de faculteit goedkeurt, heeft het betrokken personeelslid (zowel taallectoren als onderwijsdidactici) recht op implacement. Dit betekent dat hij of zij gedurende zes maanden voorrang heeft om te kandideren voor vacant verklaarde ATP-functies binnen dezelfde functieklasse A. Gedurende deze periode heeft dit personeelslid daarnaast ook recht op loopbaanbegeleiding vanuit de Directie Personeel en Organisatie. Pas wanneer er gedurende de periode van implacement geen andere tewerkstelling wordt gevonden binnen de UGent, wordt overgegaan tot opzeg.

Hoe gebeurt overgang naar het nieuwe statuut voor wie de job reeds uitvoert als praktijkassistent?

Nieuwe personeelsleden die in de toekomst zouden worden aangeworven zullen via een reguliere ATP-vacature worden geworven. Er zijn echter heel wat personeelsleden die inhoudelijk reeds een dergelijk takenpakket hebben maar top op heden in het statuut van praktijkassistent. Het is de bedoeling dat ook zij in het nieuwe statuut van taallector of onderwijsdidacticus terecht komen. Het universiteitsbestuur heeft deze personeelsleden, op voorstel van de betrokken faculteiten, vanaf 1 januari 2019 zonder meer omgezet naar het nieuwe statuut. Dit heeft echter tot gevolg dat deze personeelsleden doorheen hun loopbaan aan UGent niet zullen kunnen worden benoemd, ook niet in een andere ATP-functie, zonder opnieuw een externe wervingsprocedure te doorlopen.

Mochten de betrokken taallectoren en onderwijsdidactici die thans zonder vacature worden omgezet bvb via interne mobiliteit overgaan naar een andere, statutaire ATP-positie dan zullen zij op dat moment niet vast kunnen worden benoemd maar zullen zij hun contractuele tewerkstelling behouden. Ook wanneer de faculteit later toch een statutaire positie als onderwijsbegeleider zou willen voorzien om de bestaande job van taallector of onderwijsdidaticus in te vullen, dan zullen de betrokken collega’s niet in deze statutaire positie kunnen worden benoemd. Dit zal enkel mogelijk zijn wanneer deze positie wordt open verklaard via een externe vacature, en zij tijdens de selectie als beste kandidaat naar voor komen. Merk bovendien op: tijdens de daaraan voorafgaande interne vacatureronde kunnen zij ook kandideren en geselecteerd worden, maar in dat geval kunnen zij opnieuw niet vast worden benoemd.
Deze personeelsleden zullen in dat geval dus opnieuw moeten solliciteren voor hun eigen job als zij een vaste benoeming wensen te bekomen. Wordt tijdens een andere kandidaat geselecteerd tijdens de interne of externe openverklaring, dan riskeren zij bovendien zelfs hun job te verliezen.

ACOD heeft in de besprekingen alternatieven aangebracht om dit probleem op te vangen. Zo is het onder de huidige ATP-reglementering mogelijk om een generieke externe vacature open te verklaren voor kandidaten die interesse hebben om in de toekomst als taallector of onderwijsdidacticus aan de slag te gaan binnen UGent. Het betreft hier dus nog geen concrete bestaande positie waarvoor men op dat moment kan kandideren, maar de gunstig beoordeelde kandidaten uit deze selectie komen terecht in een wervingsreserve voor deze functies, en kunnen deelnemen in de interne ronde wanneer een concrete positie intern vacant wordt verklaard. Op deze manier konden de huidige betrokken praktijkassistenten via deze generieke vacature in de wervingsreserve komen. Wanneer daarna hun eigen positie werd open verklaard, konden zij ook in de interne ronde deelnemen samen met eventuele andere interne kandidaten. Indien zij via deze procedure als beste kandidaat worden geselecteerd (wat realistisch is aangezien het gaat om de functie die zij reeds uitoefenen), kunnen zij op termijn wel een vaste benoeming krijgen wanneer hun functie zou worden omgezet naar statutair onderwijsbegeleider, of wanneer zij deelnemen aan een interne vacature voor een andere ATP-functie binnen UGent.

Het universiteitsbestuur wou helaas niet ingaan op dit voorstel, maar wenste de betrokken personeelsleden zonder enige verdere procedure om te zetten. Deze laatste werkwijze is vanzelfsprekend de meest eenvoudige voor alle betrokkenen, ook in vergelijking met ons voorstel, maar zoals hierboven toegelicht zijn hier niet onbelangrijke consequenties aan verbonden die op termijn ongetwijfeld voor problemen zullen zorgen.

De keuze om niet met een vacature te werken heeft bovendien ook belangrijke consequenties voor die groepen waar meerdere personeelsleden als praktijkassistent zijn tewerkgesteld met een vergelijkbaar takenpakket, en waar het onderscheid tussen wel of geen taallector en wel of geen onderwijsdidacticus in de praktijk moeilijk tot niet te maken is. Dit zou dan impliceren dat er de facto willekeurig wel of niet wordt omgezet naar het betere statuut. En zelfs waar formeel het onderscheid wel zou kunnen worden gemaakt, laat dit een wrange nasmaak bij de collega’s die niet worden omgezet.

Conclusie

De tewerkstelling als contractueel taallector of onderwijsdidacticus is duidelijk een verbetering in vergelijking met de voorgaande tewerkstelling als praktijkassistent. Deze personeelsleden hebben nu een loopbaan met salarisschaalverhogingen, een aanvullend pensioenplan, recht om deel te nemen aan interne vacatures voor andere ATP-posities, … en bovenal zullen zij nu een doorlopende tewerkstelling hebben waarbij zij voldoende op voorhand op de hoogte zullen worden gebracht wanneer deze tewerkstelling mogelijks zou kunnen worden gereduceerd of opgezegd.

Toch ziet ACOD een aantal belangrijke problemen:

  • ACOD blijft bij haar standpunt dat structurele posities voor onderwijsondersteuning dienen te worden ingevuld als vast benoemd onderwijsbegeleider, ongeacht het percentage tewerkstelling, in plaats van in het aanzienlijk slechtere statuut van praktijkassistent. De situatie van de taalopleidingen en van de lerarenopleiding is niet fundamenteel anders in vergelijking met de andere opleidingen. Er zijn geen afdoende redenen waarom hier wordt afgeweken van het principe dat dergelijke functies worden ingevuld als vast benoemd onderwijsbegeleider. Een vaste benoeming als onderwijsbegeleider heeft de betrokken personeelsleden meer werkzekerheid dan een contractuele tewerkstelling als taallector of onderwijsdidacticus. Als vast benoemd personeelslid blijven zij tijdens periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte verder loon ontvangen, daar waar contractuele personeelsleden na 1 maand terugvallen op een (aanzienlijk lagere) uitkering van de mutualiteit. De pensioenrechten van een vast benoemde onderwijsbegeleider zijn in vergelijking nog steeds beter, zelfs rekening houdend met het nieuwe aanvullend pensioenplan uit 2016.
  • De omzetting van de bestaande praktijkassistenten in de desbetreffende opleidingen, zonder enige verdere procedure, heeft ervoor gezorgd dat deze personeelsleden later niet kunnen worden benoemd als ATP-lid, ook niet wanneer zij overgaan naar een statutaire ATP-functie. Dit kan enkel nadat zij later opnieuw via een externe vacature kandideren. Deze keuze van het universiteitsbestuur is in het bijzonder jammer omdat er wel degelijk realistische alternatieven waren aangedragen om dit probleem op te lossen.
  • Voor de overige structurele posities van praktijkassistent buiten de taalopleidingen en de lerarenopleiding gebeurt er niets. Faculteiten blijven mensen op lange termijn tewerkstellen in dit slechte statuut. Het feit dat het gaat om posities van ten hoogste 30% verandert niets aan het feit dat ook deze personeelsleden recht hebben op werkzekerheid, een degelijk statuut en goede arbeidsvoorwaarden. Het is immers in de feiten zeker niet altijd zo dat deze personeelsleden daarnaast nog een degelijk hoofdjob hebben buiten de UGent, bvb een vaste benoeming in het leerplichtonderwijs, waar zij op kunnen terugvallen. ACOD zal dan ook blijven ijveren opdat structurele posities voor onderwijsondersteuning aan UGent worden ingevuld als vast benoemd onderwijsbegeleider.